vertaling / woordenboek Lingala - Nederlands
obika
obika,
werkwoordsvorm
- infinitief : kobíka
- tijd : (eleká kala etikalá) passé lointain figé (tosálá = nous avons travaillé) of (mposa) aanvoegende wijs (subjonctief) (drukt wens, voorwaarde, onzekerheid (irrealis) uit) (ezala = que ce soit)
- persoon : tweede persoon enkelvoud (jij/je)
kobíka,
regelmatige constructie (stam : bik) (klasse 15 : ko- (werkwoorden))
gered zijn, genezen zijn
ontsnappen, overleven
kobíkisa
redden, genezen
verzorgen