tijd : (eleká kala etikalá) passé lointain figé (tosálá = nous avons travaillé) of (mposa) aanvoegende wijs (subjonctief) (drukt wens, voorwaarde, onzekerheid (irrealis) uit) (ezala = que ce soit)
persoon : derde persoon enkelvoud of meervoud (objecten) (het/dat)
Ik weet dat hij zal opstaan als laatste in mijn leven. Hij zal binnendringen in mijn zaken. God, sta op, dring binnen in mijn zaken. Hij zal opstaan om mijn veroordeling te onderbreken.